
Jurisprudentie
BB4700
Datum uitspraak2007-10-03
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703355/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703355/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij beslissing van 19 oktober 2004 heeft verweerder - voor zover hier van belang - een locatie gelegen aan de Willem de Rijkelaan, aangeduid met nummer […], aangewezen voor de ondergrondse inzamelvoorziening voor restafval ten behoeve van de bewoners van de Willem de Rijkelaan 2 t/m 180 (even nummers).
Uitspraak
200703355/1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Waddinxveen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij beslissing van 19 oktober 2004 heeft verweerder - voor zover hier van belang - een locatie gelegen aan de Willem de Rijkelaan, aangeduid met nummer […], aangewezen voor de ondergrondse inzamelvoorziening voor restafval ten behoeve van de bewoners van de Willem de Rijkelaan 2 t/m 180 (even nummers).
Bij besluit van 17 februari 2005 heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij onherroepelijke uitspraak van 13 april 2006 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage het beroep van appellant gegrond verklaard en geoordeeld dat de beslissing van 19 oktober 2004, anders dan verweerder meent, een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Bij besluit van 28 augustus 2006 heeft verweerder het door appellant tegen het besluit van 19 oktober 2004 gemaakte bezwaar alsnog ongegrond verklaard.
Bij brief van 5 oktober 2006, bij de rechtbank ’s-Gravenhage ingekomen op 6 oktober 2006 en door deze door gestuurd naar de Raad van State, alwaar de brief op 11 mei 2007 is ingekomen, heeft appellanten tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 13 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2007, waar appellant in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. N.A.H. van Bork, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.1. Appellant betoogt dat verweerder bij de bekendmaking van het primaire besluit van 19 oktober 2004 heeft verzuimd de mogelijkheid tot het maken van bezwaar te vermelden, waardoor derden niet in de gelegenheid zijn gesteld om tegen het primaire besluit bezwaar te maken. In zoverre is het primaire besluit ook voor het overige niet onherroepelijk, aldus appellant.
2.1.2. Artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt, voor zover hier van belang, dat, indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt, daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding wordt gemaakt.
2.1.3. Appellant heeft tijdig bij verweerder bezwaar gemaakt en eveneens tijdig beroep bij de Afdeling ingesteld.
2.1.4. Het besluit van 19 oktober 2004 bevat in strijd met artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet de vereiste rechtsmiddelenclausule. Het gaat hierbij evenwel om een onregelmatigheid die geen betrekking heeft op de inhoud van het primaire besluit of op het verloop van de besluitvorming die eraan is voorafgegaan. Een dergelijke onregelmatigheid raakt het primaire besluit niet en kan in zoverre evenmin een grond zijn voor vernietiging van het bestreden besluit. Deze beroepsgrond faalt reeds hierom.
2.2. Appellant betoogt dat hij voorafgaande aan het nemen van het bestreden besluit opnieuw had moeten worden gehoord.
2.2.1. Voorafgaande aan de beslissing op bezwaar van 17 februari 2005 heeft een hoorzitting op 26 januari 2005 plaatsgevonden. Appellant is daar door de adviescommissie gehoord. Volgens het verslag van die hoorzitting is de commissie zowel op de ontvankelijkheid als ook inhoudelijk op de gronden van het bezwaar van appellant ingegaan.
In artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is geen algemene verplichting opgenomen tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar, ter voldoening aan een uitspraak van de rechtbank, waarbij een eerder beslissing op bezwaar is vernietigd. Dit neemt niet weg dat het onder omstandigheden uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk kan zijn om een belanghebbende vóór het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar opnieuw te horen. In het onderhavige geval is niet gebleken van feiten en omstandigheden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang in de zin van artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen zijn. Het bestreden besluit is in zoverre dan ook niet onzorgvuldig genomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
2.3. Ingevolge artikel 10.23 van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening gemeente Waddinxveen 2004 kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
2.4. Appellant voert aan dat hij op een niet maatschappelijk verantwoorde wijze wordt geconfronteerd met de plaatsing voor het appartementencomplex, waarin hij woonachtig is, van een ondergrondse inzamelvoorziening voor restafval.
2.4.1. Verweerder heeft de onderhavige locatie vastgesteld overeenkomstig door hem gehanteerde beleidscriteria, te weten de verkeersveiligheid, financiële en inzamellogistieke aspecten en de fysieke (on)mogelijkheid om containers te plaatsen, waarbij onder andere gedacht kan worden aan kabels en leidingen in de ondergrond en de aanwezigheid van bomen ter plaatse. Het door verweerder gehanteerde criterium van de verkeersveiligheid houdt in dat het achteruitrijden van het inzamelvoertuig zo veel mogelijk dient te worden voorkomen. Voorts mag een ondergrondse inzamelvoorziening voor bewoners van hoogbouw op niet meer dan 75 meter loopafstand daarvandaan liggen.
Daarnaast is het advies van de regionale brandweer ingewonnen met betrekking tot onder meer de plaatsing van de onderhavige inzamelvoorziening, waarbij rekening is gehouden met de bereikbaarheid van het appartementencomplex.
2.4.2. In het bestreden besluit is verweerder uitvoerig ingegaan op de belemmeringen die appellant stelt te ondervinden. Appellant heeft noch in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom deze reactie onjuist zou zijn. De Afdeling ziet in het vorenstaande en ook overigens geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot aanwijzing van de in het geding zijnde locatie.
2.5. Verweerder heeft op goede gronden bij besluit van 28 augustus 2006 het besluit van 19 oktober 2004 kunnen handhaven.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Drouen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2007
375-537.